Toelichting

De 16de eeuw was in Europa een eeuw van ongekende muzikale rijkdom. In elke stad van enige betekenis waren kerken die meerdere zangers in vaste dienst hadden om de kerkelijke gezangen uit te voeren. Aan de hoven van vorsten en edelen waren groepen musici in dienst die belangrijke festiviteiten en gebeurtenissen opluisterden met zang en spel. Om de belangrijkste componisten werd door kerkelijke en wereldlijke heersers bijna letterlijk gevochten en jongens met een goede stem werden soms ontvoerd vanwege de waarde die aan de muziek toegekend werd.

Tot aan het laatste kwart van de 16de eeuw was bijna alle muziek polyfoon; de muziek was opgebouwd uit verschillende onafhankelijke melodieën. De tekst kreeg zijn uitdrukking door de verschillende manieren waarop die melodieën inééngevlochten waren, elkaar bevestigend of juist botsend, elkaar naderend of juist ontwijkend, over elkaar heen golvend en stuwend of juist tot rust komen in een parallelle beweging. Tegen het eind van die 16de eeuw ontstond in Italië een geheel nieuwe componeertechniek. Op zoek naar een reconstructie van hoe men dacht dat in het antieke Griekse theater gemusiceerd werd kwamen componisten als Peri en Caccini tot een muziek waarin één melodiestem werd begeleid door een accoordinstrument met eventueel een basinstrument. Er werd naar gestreefd de melodie zo te componeren dat de gevoelens van de woorden direct tot uitdrukking kwamen. De polyfone schrijfwijze kreeg de naam prima prattica of stile antico en de nieuwe stijl heette seconda prattica of stile nuovo.

Ons programma is opgebouwd rond werken van belangrijke componisten van deze beide richtingen: Giovanni Pierluigi da Palestrina (1525-1594) en Claudio Monteverdi (1567-1643).

Van Palestrina voeren we het tweede deel uit van het monumentale Canticum Canticorum, de eerste volledige verklanking van het Hooglied van Salomo uit de muziekgeschiedenis. Als gevolg van de reformatie was er ook binnen de katholieke kerk een tendens naar vereenvoudiging en versobering van de riten. Palestrina, de belangrijkste componist van kerkmuziek van zijn tijd, vereenvoudigde de polyfone stijl van componeren, maakte deze toegankelijker door een grotere verstaanbaarheid van de tekst, en daarmee geschikt voor de veranderende religieuze praktijk.

Het Canticum Canticorum is, anders dan bijna al het overige werk van Palestrina, niet bedoeld voor liturgisch gebruik en omdat het geen opdrachtwerk was mogen we aannemen dat Palestrina met zijn Hoogliedzetting een zeer persoonlijke artistieke erfenis heeft nagelaten. Het Hooglied van Salomo is in de hele geschiedenis van de westerse kunst een grote inspiratiebron geweest voor kunstenaars, dichters en musici. Tot op de huidige dag verschijnen nieuwe vertalingen (in Nederland recent die van Judith Herzberg) en de teksten worden op allerlei manieren in muziek omgezet, soms in opera gebruikt, maar ook Bach bijvoorbeeld gebruikt in de opening van het tweede deel van de Matthäus-Passion een citaat uit het Hooglied ('Wo ist denn dein Freund hingegangen'). Al in de voorchristelijke Joodse religieuze commentaren wordt de betekenis van het Hooglied bediscussieerd. Wat doet deze verzameling liefdesgedichten in de Bijbel? In de Joodse interpretatie ziet men God als de bruidegom en het volk Israël als de bruid. In de Christelijke commentaren is Christus de bruidegom en de Kerk de bruid. Vanaf de Middeleeuwen vormt het hooglied een sterke inspiratie voor de mystieke stromingen in het Christendom. Het verlangen van de geliefden naar vereniging staat voor het verlangen van éénwording van de Ziel met God. De zinnelijkheid van de tekst wordt dan gezien als een geschikt voertuig op weg naar die éénwording. Ook in de tijd van Palestrina werd het Hooglied uitvoerig becommentarieerd waarbij de mystieke interpretatie overheerste. Het is zeer waarschijnlijk dat Palestrina uitstekend op de hoogte was van deze commentaren.

Claudio Monteverdi (1567-1643) sloot zich al vroeg in zijn muzikale carrière aan bij de nieuwe stijl van componeren, de seconda prattica. Hij werd daarom door de muziektheoretici van zijn tijd hevig bekritiseerd en de radicale vernieuwingen van zijn muziek verdeelden het publiek in felle voor- en tegenstanders. Hij vervolmaakte de monodie die door Peri en Caccini was begonnen en dit maakte zijn muziek uiterst geschikt voor het theater. Zijn opera Orfeo geldt tot vandaag als het eerste geniale meesterwerk in dit genre.

De madrigaalcyclus Sestina was Monteverdi's grafschrift bij de dood van Caterina Martinelli, een zangeres die op 13 jarige leeftijd bij Monteverdi les nam en op 18 jarige leeftijd stierf. De zes madrigalen beschrijven vanuit verschillende invalshoeken de rouw van de herder Glauco bij het graf van zijn geliefde nymf Corinna en Monteverdi gebruikt de tekst om extreme uitersten in emotie en kleur op te roepen. De hartstocht en dramatiek die Monteverdi hier ontketent staan mijlenver af van de pure uitdrukking van mystiek verlangen in Palestrina's Canticum Canticorum, beide componisten echter hebben bij uitstek in deze werken hun persoonlijkheid en genialiteit nagelaten.

Jan van Zelm