Uitvoering

10 november 2007, 20.15 u
  • Kooger Kerk, Zuid-Scharwoude
  • 11 november 2007, 14:30 u
  • Watertoren, Alkmaar
  • Programma

    A. Hammerschmidt
  • O barmhertziger Vater
  • J. Pachelbel
  • Singet dem Herr ein neues Lied
  • J.M. Bach
  • Das Blut Jesu Christi
  • Ich weiß, daß mein Erlöser lebt
  • Ph.H. Erlebach
  • Wer bin ich, Herr
  • J. Kuhnau
  • Tristis est anima mea
  • G. PH Telemann
  • Werfet Panier auf im Lande
  • J.S. Bach
  • Jesu meine Freude
  • J.H. Rolle
  • Der Friede Gottes
  • Toelichting

    Ik hou van muziek, ten eerste omdat het een gave Gods is en niet van mensen; ten tweede omdat ze de ziel gelukkig maakt; ten derde omdat ze de duivel verdrijft en ten vierde omdat het een onschuldig vermaak is. Daarbij verdwijnen toorn, begeerte en hoogmoed.
    Martin Luther, "Úber die Musik" (1530)

    Toen de cantate in de eerste helft van de 17e eeuw in het protestantse Duitsland opkwam, verdrong zij langzaam het motet. Al aan het begin van de 18e eeuw werden motetten zonder instrumentale begeleiding (afgezien van een basso continuo) vrijwel alleen nog op bestelling gecomponeerd (bv. Voor huwelijken en begrafenissen).

    Het kunstzinnig gehalte van deze late motetten is niet erg hoog, de stukken zijn kort en eenvoudig. Toch zijn er uitzonderingen. Een daarvan is Johann Sebastian Bach: zoals hij de cantate en het contrapunt vervolmaakt, zo componeert hij zes tot tien motetten, die het werk van de meeste van zijn collega's in de schaduw stellen. Toch waren zijn motetten ondenkbaar zonder de invloeden van andere componisten, vooral die van eerdere generaties. Ons programma biedt een overzicht van de ontwikkeling van het protestantse motet, met Bach's Jesu meine Freude als hoogtepunt.

    De kerkmuziek in de protestantse gebieden van Duitsland werd beïnvloed door Luther's beeld van de muziek als gave Gods. Terwijl de andere protestantse kerken en de katholieke kerk het gebruik van muziek sterk beperkten, werd de muziek in de lutherse kerk als een vorm van de eredienst beschouwd. Luther zag de muziek als belangrijkste wetenschap na de theologie en als een middel om het Woord te verduidelijken en door de toehoorders te laten beleven. Deze gedachte legde de basis voor de muzikale figurenleer. In traktaten zoals "Musica Poetica" (Joachim Burmeister, Rostock 1606) worden muzikale figuren geanalyseerd en vergeleken met figuren in de Retorica. Door deze systematische indeling werd het mogelijk om bestaande werken te analyseren en muziek te componeren die 'de harten en zielen van de mensen beroert'. Het concept van de retorische muziek zette een stempel op de muziek van de 17e en 18e eeuw.

    Jörn Boysen